bouwhek
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bouw·hek
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van bouwen ww en hek zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bouwhek | bouwhekken |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het bouwhek o
- een tijdelijk hek dat een bouwterrein afschermt
- Vraagje aan dezelfde gemeente: op de hoek van Laaressingel-Oldenzaalsestraat staat al jaren een bouwhek om een braakliggend terrein. Aan het hek hangen borden. Iedere Enschedeër kan de naam van de aannemer inmiddels dromen. Is daar ook een vergunning voor aangevraagd? [1]
- Al enkele maanden ligt de bouw van een nieuwe supermarkt in Stokhorst weer stil. Er zijn honderd palen geboord, waarna de bouwput onaangeroerd is gebleven. Het bewuste terrein pal voor appartementencomplex Hortensiastaete is afgeschermd door een bouwhek. [2]
Gangbaarheid
- Het woord bouwhek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bouwhek" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Tubantia 21-11-09 Gelijke monniken, andere kappen
- ↑ Tubantia 12-07-13 Plan Stokhorst: zand er over?
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be