bottel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bot·tel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘fles’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1698 [1]
  • In de betekenis van ‘rozenbottel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1778 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bottel bottels
verkleinwoord botteltje botteltjes

Zelfstandig naamwoord

de bottelv / m

  1. (plantkunde) eigenlijk: knop van een plant, maar meestal: rozenbottel [2] [3]
  2. (van het Engels bottle:) fles [4] [5]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
bottelen

bottel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bottelen
    • Ik bottel. 
  2. gebiedende wijs van bottelen
    • Bottel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bottelen
    • Bottel je? 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

83 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen