boogdeur
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- boog·deur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boogdeur | boogdeuren |
verkleinwoord | boogdeurtje | boogdeurtjes |
Zelfstandig naamwoord
- (bouwkunde) beweegbare, aan de bovenkant halfronde afsluiting van de toegang tot een ruimte
- ▸ Een boogdeur gaat open, Aage is daar.[2]
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord 'boogdeur' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “De domineesvrouw van Blankenstein.” (1930), Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam, p. 110
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Bouwkunde in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal