boeie

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boeie
Woordherkomst en -opbouw

Tussenwerpsel

boeie

  1. (informeel) uitroep die gebrek aan belangstelling uitdrukt
    • Boeie jongen! 
     Ze hoopt vurig dat het haarzelf nooit is overkomen: dat zij als enige iets niet wist. Maar ja, dan wist ze het toch niet dus: boeie![3]
Schrijfwijzen

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord

Werkwoord

vervoeging van
boeien

boeie

  1. aanvoegende wijs van boeien
     Vaar voort! Geen dampkring boeie u thans,
    doorstreef de blauw-saffieren trans,
    en ding naar meer dan aardse palmen!
    [4]

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

de boeiev / m

  1. (verouderd) kluister voor hand of voet
     Welaan, wie zal den stroom beteugelen,
    die breken wilt dóór boeie en band?
    Wie kort het Volk zijn' vrije vleugelen?
    Wie temt het jonge Vlanderland?
    [5]
  2. (verouderd) (scheepvaart) drijvend en verankerd voorwerp om de vaargeul aan te geven
Synoniemen
  • boei (uitspraakvariant)

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Bronlink geraadpleegd op 17 november 2023 Weblink bron
    Kasper van Kooten
    “Karakters: cabaroman” (2014), Em. Querido's Uitgeverij, Amsterdam, ISBN 9021449935, hfst. Elize
  4. Bronlink geraadpleegd op 17 november 2023 Weblink bron
    Willem Bilderdijk (ed. Peter van Zonneveld).
    “Leven, ach! Wat zijt gij toch? : De dichter” (2006), Athenaeum / Polak & Van Gennep, Amsterdam, ISBN 9025303307, p. 74 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren op Wikipedia
  5. Bronlink geraadpleegd op 17 november 2023 Weblink bron
    Guido Gezelle (ed. Frank Baur)
    “Dichtwerken. Deel 2. : Het Vlaamsche volk”, 3e druk (1949), Veen, Amsterdam, p. 617 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren op Wikipedia