boei

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boei
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘band’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
  • Afkomstig van het Middelnederlandse boeye
enkelvoud meervoud
naamwoord boei boeien
verkleinwoord boeitje boeitjes

Zelfstandig naamwoord

de boeiv / m

  1. (scheepvaart) een drijvend en verankerd voorwerp om de vaargeul in ondiepe wateren aan te geven [2]
    • Je kan maar beter tussen de boeien blijven varen, anders lopen we nog vast. 
  2. een kluister voor hand of voet, een werktuig om iemand gevangen te houden. [3]
    • Doe hem die boei af, hij is geen beest. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Overerving en ontlening
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
boeien

boei

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boeien
    • Ik boei. 
  2. gebiedende wijs van boeien
    • Boei! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boeien
    • Boei je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Papiaments

Woordherkomst en -opbouw
  • Van het Nederlandse boei.
enkelvoud of
impliciet meervoud
expliciet meervoud
  boei     boeinan  

Zelfstandig naamwoord

boei

  1. (scheepvaart) boei
Schrijfwijzen
  • Schrijfwijze op Bonaire en Curaçao: bui.