bobber

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bob·ber
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bobber bobbers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bobberm

  1. (sport) beoefenaar van het bobsleeën
     De bestrafte atleten komen uit vier wintersporttakken: langlaufen, skeleton, bobsleeën en langebaanschaatsen. Tot de geschorsten behoren bobber Alexander Zoebkov, winnaar van twee gouden medailles en inmiddels voorzitter van de Russische bobsleebond, en langlaufer Alexander Legkov, goed voor goud en zilver in Sotsji.[3]
     Bobber De Bruin zevende in Altenberg: De Nederlander kwam met remmer Janko Franjic in twee runs tot een totaaltijd van 1.53,22. De winst ging naar de Duitser Francesco Friedrich in 1.52,19, voor de Canadees Justin Kripps (1.52,56) en de Let Oskars Kibermanis in 1.52,67.[4]
  2. dikzak, dikkerd
Uitdrukkingen en gezegden
  • steek de bobber
val dood

Gangbaarheid

25 % van de Nederlanders;
27 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. bobber op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Bronlink Weblink bron “Kremlin staat gestrafte sporters in dopingschandaal Sotsji bij” (27-11-2017), Tubantia
  4. Bronlink Weblink bron “Bobber De Bruin zevende in Altenberg” (05 jan. 2019), De Telegraaf
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be