beleggingshypotheek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·leg·gings·hy·po·theek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord beleggingshypotheek beleggingshypotheken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de beleggingshypotheekv

  1. (financieel) hypotheek die men aflost door de verkoop van effecten die men in zijn bezit heeft
     Mensen die hun aflossingsvrije hypotheek willen omzetten in een spaar- of beleggingshypotheek, krijgen meer tijd om dat te doen. Minister Blok heeft de deadline verplaatst naar 1 april volgend jaar.[1]
     Het gaat vooral om huiseigenaren tot 35 jaar, de starters op de woningmarkt. Jongeren en jonge gezinnen die tussen 2011 en 2008 een huis gekocht hebben, vaak ook nog gefinancierd met een fiscaal voordelige hypotheek, dus met maximale aftrek van de hypotheekrente. Meestal gaat het om een combinatie van een aflossingsvrije hypotheek en een spaar- of beleggingshypotheek. Daarbij wordt, zeker in de beginjaren, nauwelijks afgelost.[2]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 17 november 2022 Weblink bron “Overgangstijd hypotheek tot 1 april” (Vrijdag 7 december 2012, 14:28), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 17 november 2022 Weblink bron “Veel huishoudens met restschuld” (Dinsdag 1 mei 2012, 11:20), NOS