bedrijfsmanager

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·drijfs·ma·na·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bedrijfsmanager bedrijfsmanagers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bedrijfsmanagerm

  1. leidinggevende van een bedrijf of vestiging van een bedrijf
     De Rietschans in Haren heeft alvast de knoop doorgehakt en houdt de deuren met Kerst dicht. "Het kan niet uit", zegt bedrijfsmanager Gerrit Pieter Heida. "De omzet die er te draaien is in die paar uur weegt niet op tegen personeelskosten die dubbel zijn op feestdagen en de gigantisch hoge inkoopkosten."[1]
     Klanten van een een Jumbo-filiaal in Amsterdam-Zuid hebben op beeld vastgelegd hoe een bedrijfsmanager volledig zijn zelfbeheersing verliest tegenover een scholier. De jongen had kort daarvoor een potje uit een schap gestoten, volgens hemzelf per ongeluk.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 26 februari 2023 Weblink bron “Winterslaap, kerstlunch of later beslissen: kerst-onzekerheid in restaurants” (Woensdag 1 december 2021, 08:19), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 26 februari 2023 Weblink bron “"Nu kopen, anders opdonderen"” (Vrijdag 11 april 2014, 17:34), NOS