bedrijfsmanager
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·drijfs·ma·na·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bedrijfsmanager | bedrijfsmanagers |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de bedrijfsmanager m
- leidinggevende van een bedrijf of vestiging van een bedrijf
- ▸ De Rietschans in Haren heeft alvast de knoop doorgehakt en houdt de deuren met Kerst dicht. "Het kan niet uit", zegt bedrijfsmanager Gerrit Pieter Heida. "De omzet die er te draaien is in die paar uur weegt niet op tegen personeelskosten die dubbel zijn op feestdagen en de gigantisch hoge inkoopkosten."[1]
- ▸ Klanten van een een Jumbo-filiaal in Amsterdam-Zuid hebben op beeld vastgelegd hoe een bedrijfsmanager volledig zijn zelfbeheersing verliest tegenover een scholier. De jongen had kort daarvoor een potje uit een schap gestoten, volgens hemzelf per ongeluk.[2]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord bedrijfsmanager staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Winterslaap, kerstlunch of later beslissen: kerst-onzekerheid in restaurants” (Woensdag 1 december 2021, 08:19), NOS
- ↑ Weblink bron “"Nu kopen, anders opdonderen"” (Vrijdag 11 april 2014, 17:34), NOS