basketbalspeler

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

basketbalspeler
Uitspraak
Woordafbreking
  • bas·ket·bal·spe·ler
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord basketbalspeler basketbalspelers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de basketbalspelerm

  1. (sport) sporter die basketbal speelt
     de lezer kreeg een bedwelmend gedetailleerd verslag van Alison op alle mogelijke tijdstippen van de dag, in elke situatie, in geuren en kleuren beschreven intimiteiten en gereconstrueerde gesprekken over muziek en beschrijvingen van hoe ze pizza aten in bed en hoe zij een tampon die op de wastafel lag in de vuilnisbak aan de andere kant van de kamer gooide, met haar rechterhand, tussen wijsvinger en duim geklemd, in een grote boog als een basketbalspeler[1]
     Zo zei basketbalspeler Stephen Curry in 2017 dat hij geen behoefte had aan een bezoek aan het Witte Huis. Nadat hij dat jaar met de Golden State Warriors de NBA-titel won, trok Trump de uitnodiging van het hele team in[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium op Wikipedia, ISBN 9789057598500
  2. Bronlink geraadpleegd op 5 februari 2022 Weblink bron
    Lot Buis
    “Honkbalkampioenen gehuldigd bij Witte Huis, maar spelers zijn opnieuw verdeeld” (• 05-11-2019), NOS