arbeidsgeneeskundige

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ar·beids·ge·nees·kun·di·ge
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord arbeidsgeneeskundige arbeidsgeneeskundigen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de arbeidsgeneeskundigev / m

  1. (medisch) (economie) geneeskundige die zich bezighoudt met de arbeidsomstandigheden en beroepsziekten
     Ook Jaap Maas, klinisch arbeidsgeneeskundige, verbonden aan het Amsterdam UMC en het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, is kernlid. Maas leidt het arbo-management-team, een onderdeel van het OMT dat input levert voor de vergaderingen ervan. Het laatste vaste OMT-lid is Anne de Vries, arts infectieziektebestrijding van de GGD Kennemerland.[1]
     Het Nederlands Centrum Beroepsziekten (NCB) onderschrijft de stijging. "We zien de laatste jaren een gestage toename van psychische problemen bij onderwijsgevenden", zegt klinisch arbeidsgeneeskundige Teake Pal. Het NCB vergelijkt sinds 2010 ook per beroepssector het aandeel psychische problemen. "Sinds 2011 staat onderwijs daar op de eerste plaats", aldus Pal.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 17 november 2022 Weblink bron
    Rinke van den Brink
    “Dit zijn de experts die het coronabeleid bepalen” (Maandag 20 april 2020, 08:22), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 17 november 2022 Weblink bron “Stijging psychische problemen in onderwijs” (Donderdag 12 april 2012, 11:54), NOS