aflosser

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·los·ser
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aflosser aflossers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aflosserm

  1. iemand die een taak van iemand anders overneemt
    • ‘Ik heb tijdens mijn stage 36 uur zo goed als non-stop gewerkt op de spoeddienst. Ik heb maar 3 uur geslapen’, vertelt een anonieme student aan Veto. ‘Dat kwam doordat mijn aflosser door ziekte niet kon komen opdagen. [1] 
    • In de namiddag zal de hinder voor de reizigers enkel nog toenemen. Çhauffeurs van trams en bussen moesten binnenrijden omdat er geen aflosser was of reden binnen om actie te gaan voeren', verklaart Peeters.[2] 
  2. iemand die (een deel van) zijn schuld betaalt, iemand die (een deel van) zijn schuld voldoet
    • Wat Schenk ook dwarszit is dat de aflossers niet meer terug kunnen. „Je kan wel zeggen: ik neem weer wat vermogen op, maar die schuld is dan niet meer ontstaan door de aankoop van een eigen woning. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. de Standaard 16/12/2013 om 10:34 door Klaas Debacker Stagiairs geneeskunde draaien shifts van meer dan 24 uur
  2. de Standaard 28/11/2012 om 13:45 door kidr | Bron: Belga Staking De Lijn Antwerpen breidt uit
  3. De Telegraaf LEON BRANDSEMA 01 feb. 2018 CBS: Vooral ouderen dupe aflosboete
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be