aflaathandel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·laat·han·del
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aflaathandel
verkleinwoord aflaathandeltjes

Zelfstandig naamwoord

de aflaathandelm

  1. (religie) (economie) handel in bewijzen die een vermindering van de straftijd in het vagevuur zouden bewerkstelligen
     De koning en de koningin zullen de werkkamer van Luther bekijken, waar hij de Bijbel naar het Duits vertaalde. Later deze week bezoekt het paar de Slotkerk in Wittenberg waar Luther zich in 1517 uitsprak tegen de aflaathandel in de kerk in 95 stellingen; het was het begin van zijn strijd tegen het pauselijk gezag.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 6 maart 2023 Weblink bron “Koningspaar duikt in de Reformatie op werkbezoek in Duitsland” (Dinsdag 7 februari 2017, 09:08), NOS