afknibbelen

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·knib·be·len
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

afknibbelen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afknibbelen
knibbelde af
afgeknibbeld
zwak -d volledig
  1. iets kleiner maken door er steeds kleine stukjes af te halen
     D66 is tegen het illegaal gebruik van de EHS voor horecadoeleinden. "Gaan we nu telkens wat van de EHS afknibbelen? Stop deze activiteiten! We moeten fout gedrag niet gaan belonen als gemeenteraad", aldus fractievoorzitter Herman Klein Velderman.[2]


Synoniemen
Afgeleide begrippen


Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 25 maart 2023 Weblink bron
    Jelle Boesveld
    “Onrust over horeca in bos in Rijssen” (21-05-17, 10:00 Laatste update: 21-05-17, 10:15), Tubantia