aanwijzer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·wij·zer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanwijzer aanwijzers
verkleinwoord aanwijzertje aanwijzertjes

Zelfstandig naamwoord

de aanwijzerm

  1. iemand die aanwijst
  2. voorwerp waarmee men kan aanwijzen of dat iets aanwijst
  3. (wiskunde) exponent
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen