Gegenverkehr

Uit WikiWoordenboek

Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • Ge·gen·ver·kehr
enkelvoud meervoud
nominatief der Gegenverkehr -
genitief des Gegenverkehrs -
datief dem Gegenverkehr -
accusatief den Gegenverkehr -
Woordherkomst en -opbouw
  • Afleiding van het Duitse zelfstandige naamwoord Verkehr met het voorvoegsel gegen-

Zelfstandig naamwoord

Gegenverkehr, m

  1. het tegemoetkomende verkeer, tegenligger
    «Montagmittag fand ein Zusammenstoß statt, wobei ein Personenwagen auf der Fahrbahn des Gegenverkehrs geriet.»
    Maandagmiddag vond een aanrijding plaats waarbij een personenauto op de rijbaan van het tegemoetkomende verkeer terecht kwam.