zwingelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zwin·gelt

Werkwoord

vervoeging van
zwingelen

zwingelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwingelen
    • Jij zwingelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwingelen
    • Hij zwingelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van zwingelen
    • Zwingelt!