zwaai af
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zwaai af
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afzwaaien |
zwaai af
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzwaaien
- Ik zwaai af.
- gebiedende wijs van afzwaaien
- Zwaai af!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzwaaien
- Zwaai je af?
Gangbaarheid
- Het woord zwaai af staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.