zurückgetreten

Uit WikiWoordenboek

Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • zu·rück·ge·tre·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • Bijvoeglijk naamwoord: bijvoeglijk gebruik van het voltooid deelwoord van het Duitse werkwoord zurücktreten
  • Werkwoord: Duitse werkwoordsvorm met het voorvoegsel zurück- en met het voorvoegsel ge-
stellend vergrotend overtreffend
zurückgetreten


alle verbuigingsvormen

Bijvoeglijk naamwoord

zurückgetreten

  1. afgetreden
  2. afstand gehouden
  3. afzien

Werkwoord

zurückgetreten

  1. voltooid (verleden) deelwoord onbepaalde wijs bedrijvende vorm van zurücktreten

Werkwoord

ich bin zurückgetreten

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van zurücktreten

du bist zurückgetreten

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van zurücktreten

er / sie / es ist zurückgetreten

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van zurücktreten

wir sind zurückgetreten

  1. eerste persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van zurücktreten

ihr seid zurückgetreten

  1. tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van zurücktreten

Sie / sie sind zurückgetreten

  1. derde persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van zurücktreten

Werkwoord

ich sei zurückgetreten

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van zurücktreten

du seiest / seist zurückgetreten

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van zurücktreten

er / sie / es sei zurückgetreten

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van zurücktreten

wir seien zurückgetreten

  1. eerste persoon meervoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van zurücktreten

ihr seiet zurückgetreten

  1. tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van zurücktreten

Sie / sie seien zurückgetreten

  1. derde persoon meervoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van zurücktreten