zoomde uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zoom·de uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitzoomen

zoomde uit

  1. enkelvoud verleden tijd van uitzoomen
    • Ik zoomde uit. 
    • Jij zoomde uit. 
    • Hij, zij, het zoomde uit. 


Gangbaarheid