zevert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ze·vert

Werkwoord

vervoeging van
zeveren

zevert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zeveren
    • Jij zevert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zeveren
    • Hij zevert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van zeveren
    • Zevert!