zetelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ze·telt

Werkwoord

vervoeging van
zetelen

zetelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zetelen
    • Jij zetelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zetelen
    • Hij zetelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van zetelen
    • Zetelt!