zag uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zag uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitzien

zag uit

  1. enkelvoud verleden tijd van uitzien
    • Ik zag uit. 
    • Jij zag uit. 
    • Hij, zij, het zag uit. 


Gangbaarheid