zabbert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zab·bert

Werkwoord

vervoeging van
zabberen

zabbert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zabberen
    • Jij zabbert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zabberen
    • Hij zabbert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van zabberen
    • Zabbert!