weerspiegelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • weer·spie·gelt

Werkwoord

vervoeging van
weerspiegelen

weerspiegelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van weerspiegelen
    • Jij weerspiegelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van weerspiegelen
    • Hij weerspiegelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van weerspiegelen
    • Weerspiegelt!