wederlegt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • we·der·legt

Werkwoord

vervoeging van
wederleggen

wederlegt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wederleggen
    • Jij wederlegt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wederleggen
    • Hij wederlegt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van wederleggen
    • Wederlegt!