vrijgevestigd

Uit WikiWoordenboek
Versie door Kvdrgeus (overleg | bijdragen) op 5 feb 2020 om 20:50
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vrij·ge·ves·tigd
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vrijgevestigd
verbogen vrijgevestigde

Bijvoeglijk naamwoord

vrijgevestigd

  1. niet in loondienst werkzaam
    • De tandarts had een praktijk aan huis, en was dus vrijgevestigd. 
Antoniemen

Gangbaarheid