vlak af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vlak af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afvlakken

vlak af

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvlakken
    • Ik vlak af. 
  2. gebiedende wijs van afvlakken
    • Vlak af! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvlakken
    • Vlak je af? 


Gangbaarheid