vis uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vis uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitvissen

vis (...) uit

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitvissen
    • Ik vis uit. 
  2. gebiedende wijs van uitvissen
    • Vis uit! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitvissen
    • Vis je uit? 

Gangbaarheid