verwoesters

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·woes·ters
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de verwoestersmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord verwoester
     In dezelfde tijd viel de hoofdstad van de Hittieten aan anonieme verwoesters en plunderaars ten prooi, en eenzelfde lot trof talrijke andere steden en paleizen, die van het Myceense Griekenland inbegrepen.[1]

Bijvoeglijk naamwoord

verwoesters

  1. partitief van de vergrotende trap van verwoest
     Na ongeveer een minuut zat de hele site vol modder. Geweldig, nu iets verwoesters.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. H.W. Singor
    “Houwen en steken in de Bronstijd” (10 september 1994) op nrc.nl op Wikipedia
  2. Bronlink geraadpleegd op 19 november 2021 Weblink bron Gearchiveerde versie “Houd je niet van een website? Vernietig het..” op nl.railstoolkit.com