vendelen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ven·de·len
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van vendel met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vendelen
vendelde
gevendeld
zwak -d volledig

Werkwoord

vendelen [1] [2]

  1. onovergankelijk vendelzwaaien

Meer informatie

Zelfstandig naamwoord

de vendelenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord vendel

Gangbaarheid

39 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen