veeboot

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vee·boot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord veeboot veeboten
verkleinwoord veebootje veebootjes

Zelfstandig naamwoord

de veebootv / m

  1. platte boot geschikt voor het vervoer van koeien, schapen en ander vee
     Op 21 januari werd een veel grotere kraan in een veeboot gezet om een klus te klaren midden in het gebied. Toen het gevaarte over de klep van de schuit het land op wilde rijden, ging het mis. Boot en kraan kantelden. Vier werklieden kwamen met de schrik en een nat pak vrij.[2]

Gangbaarheid

64 % van de Nederlanders;
54 % van de Vlamingen.[3]


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Gerco Verdouw
    “Mammoet vist kraan uit veen Nieuwkoop” (22-02-2005), Reformatorisch Dagblad
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be