variabel
Uiterlijk
- va·ri·a·bel
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘in staat van gesteldheid te wisselen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1538 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | variabel | variabeler | variabelst |
verbogen | variabele | variabelere | variabelste |
partitief | variabels | variabelers | - |
variabel
- Het woord variabel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "variabel" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "variabel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be