variabel
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- va·ri·a·bel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘in staat van gesteldheid te wisselen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1538 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | variabel | variabeler | variabelst |
verbogen | variabele | variabelere | variabelste |
partitief | variabels | variabelers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
variabel
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord variabel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "variabel" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |