urineer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uri·neer

Werkwoord

vervoeging van
urineren

urineer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van urineren
    • Ik urineer. 
  2. gebiedende wijs van urineren
    • Urineer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van urineren
    • Urineer je?