urineren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van urineren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		urineren			te urineren
	toekomend		zullen urineren			te zullen urineren
voltooid	tegenwoordig		hebben geürineerd			te hebben geürineerd
	toekomend		geürineerd zullen hebben			geürineerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	urinerend		geürineerd			ev. urineer	mv. verouderd urineert	urinere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	urineer	urineert	urineert	urineert	urineert	urineren	urineren	urineren
verleden (o.v.t.)	urineerde	urineerde	urineerde	urineerde	urineerde	urineerden	urineerden	urineerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal urineren	zult/zal urineren	zult/zal urineren	zult urineren	zal urineren	zullen urineren	zullen urineren	zullen urineren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou urineren	zou urineren	zou(dt) urineren	zoudt urineren	zou urineren	zouden urineren	zouden urineren	zouden urineren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geürineerd	hebt geürineerd	hebt/heeft geürineerd	hebt geürineerd	heeft geürineerd	hebben geürineerd	hebben geürineerd	hebben geürineerd
verleden (v.v.t.)	had geürineerd	had geürineerd	had geürineerd	hadt geürineerd	had geürineerd	hadden geürineerd	hadden geürineerd	hadden geürineerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geürineerd hebben	zal/zult geürineerd hebben	zult/zal geürineerd hebben	zult geürineerd hebben	zal geürineerd hebben	zullen geürineerd hebben	zullen geürineerd hebben	zullen geürineerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geürineerd hebben	zou geürineerd hebben	zou/zoudt geürineerd hebben	zoudt geürineerd hebben	zou geürineerd hebben	zouden geürineerd hebben	zouden geürineerd hebben	zouden geürineerd hebben