unschuldiche
Uiterlijk
- un·schul·di·che
unschuldiche
- attributieve vorm bepaald datief enkelvoud van unschuldich
unschuldiche
- attributieve vorm bepaald meervoud van unschuldich
- «Uff em Freidaagowed hot die ISIS widder en Aagriff uff unschuldiche Leit geduh.»
- Laatste vrijdagavond heeft de ISIS weer een aanval op onschuldige mensen gemaakt.
- «Uff em Freidaagowed hot die ISIS widder en Aagriff uff unschuldiche Leit geduh.»
unschuldiche
- attributieve vorm onbepaald datief enkelvoud van unschuldich
unschuldiche
- attributieve vorm onbepaald datief meervoud van unschuldich