uniformrokje

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uni·form·rok·je
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

het uniformrokjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord uniformrok
     De hoofdoppasser, in zijn laken uniformrokje, de panden breedgeel omzoomd, naderde met gebogen knieën, hurkte neêr ....[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 27 juni 2021 Weblink bron De stille kracht. in: De Gids., jrg. 64 deel 4 nr. 10 (oktober 1900), P.N. van Kampen & zoon, Amsterdam, p. 385