tweewoonst
Uiterlijk
- Geluid: tweewoonst (hulp, bestand)
- twee·woonst
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tweewoonst | tweewoonsten |
verkleinwoord | tweewoonstje | tweewoonstjes |
de tweewoonst v
- woonvorm waarbij twee huizen één gemeenschappelijk dak hebben; twee onder een kap
- We zaten in de keuken van zijn mijnwerkershuis; een tweekapper, die men hier een tweewoonst noemt. De huizen werden gebouwd in de jaren twintig en dertig van deze eeuw en samen vormden ze een wijk die werd ingericht naar het voorbeeld van de Engelse city gardens. [2]
- Voor twee gezinnen moet een oplossing op langere termijn uitgewerkt worden. Daarvoor zal een maatschappelijk assistent ingeschakeld worden. De tweewoonst, waar de ontploffing zich voordeed, moet volledig afgebroken worden', aldus burgemeester Matheï. [3]
- Het woord tweewoonst staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tweewoonst" herkend door:
10 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Max Paumen 1 augustus 1996 Het is verplicht de heg te snoeien
- ↑ De Standaard 14/04/2013 door jdb Drie families hebben elders overnacht
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be