transmuteert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trans·mu·teert

Werkwoord

vervoeging van
transmuteren

transmuteert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van transmuteren
    • Jij transmuteert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van transmuteren
    • Hij transmuteert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van transmuteren
    • Transmuteert!