toss

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • toss
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘opgooi’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1889 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord toss tosses
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de tossm

  1. opgooi van een muntstuk om uit te maken wie begint of in welke richting men zal spelen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

65 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen