tjotter

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen


Nederlands

tjotter
Uitspraak
Woordafbreking
  • tjot·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Fries, in de betekenis van ‘vaartuig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1872 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord tjotter tjotters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

tjotter m [3]

  1. (scheepvaart) het kleinste van de open ronde Friese zeilscheepjes met een lengte over de stevens van ten hoogste 5,4 m, met zwaarden in plaats van een kiel

Gangbaarheid

24 % van de Nederlanders;
16 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen