taulier
Uiterlijk
taulier m
- (spreektaal) cafébaas
- «Rentre chez toi, tu gonfles le taulier.»
- Ga naar huis, de kroegbaas baalt van je. [1]
- «Rentre chez toi, tu gonfles le taulier.»
- (spreektaal) hotelbaas [1]
- (spreektaal) baas, chef
- «Je parlais juste au taulier quand y a eu la grève à l’usine.»
- Ik stond net met de baas te praten, toen er een staking uitbrak in de fabriek. [1]
- «Je parlais juste au taulier quand y a eu la grève à l’usine.»