tariferen

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ta·ri·fe·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

tariferen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tariferen
tarifeerde
getarifeerd
zwak -d volledig
  1. de prijs van iets bepalen
  2. ergens (extra) voor laten betalen
    • Nu kun je zeggen dat defensie en veiligheid nooit een echt vrije markt zijn geweest. Niet voor niets is ‘nationale veiligheid’ een uitzonderingsclausule in veel verdragen. Maar ook hier rukt het misbruik op. Staaltarieven zijn door het Witte Huis al ingevoerd met die ‘veiligheid’ als reden, en dat kan in de naaste toekomst ook gebeuren met het weren of tariferen van buitenlandse auto’s. [2] 

Gangbaarheid

57 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen