sweep
Uiterlijk
- sweep
- Leenwoord uit het Engels
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sweep | sweeps |
verkleinwoord | sweepje | sweepjes |
- (techniek) lijn op een radarbeeld, die rondjes draait waarbij de positie en andere gegevens op het beeld ververst worden
- (sport) uitslag waarbij één deelnemende partij alle prijzen binnenhaalt
- Het woord 'sweep' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Geluid: sweep (VS) (hulp, bestand), sweep (AU) (hulp, bestand)
- IPA: /swiːp/
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to sweep |
he/she/it | sweeps |
verleden tijd | swept |
voltooid deelwoord |
swept |
onvoltooid deelwoord |
sweeping |
gebiedende wijs | sweep |
sweep
- onovergankelijk zich snel voortbewegen
- onovergankelijk zich uitstrekken
- overgankelijk afvegen, vegen ww
- overgankelijk meevoeren, meesleuren
- overgankelijk toezwaaien
enkelvoud | meervoud |
---|---|
sweep | sweeps |
sweep
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Techniek in het Nederlands
- Sport in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal
- Woorden in het Engels
- Woorden in het Engels van lengte 5
- Woorden in het Engels met audioweergave
- Woorden in het Engels met IPA-weergave
- Werkwoord in het Engels
- Onovergankelijk werkwoord in het Engels
- Overgankelijk werkwoord in het Engels
- Zelfstandig naamwoord in het Engels
- Techniek in het Engels
- Sport in het Engels