surplacet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sur·pla·cet

Werkwoord

vervoeging van
surplacen

surplacet

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van surplacen
    • Jij surplacet. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van surplacen
    • Hij surplacet. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van surplacen
    • Surplacet!