surplacen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sur·pla·cen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
surplacen
/syrˈplɑsə(n)/
surplacete
/syrˈplɑstə/
gesurplacet
/ɣəsyrˈplɑst/
zwak -t volledig

Werkwoord

surplacen

  1. (fietsen) zich in evenwicht houden op een stilstaande fiets
    • Om te surplacen heb je een goed evenwicht nodig... of zijwieltjes! 
  2. (wielrennen) zich balancerend laten voortbollen op de fiets zonder te trappen, meestal om de leiding nillens willens op te dringen aan de tegenstander
    • Sommige sprinters zijn meesters in het surplacen. 
  3. passief zijn, de toestand laten zoals hij is zonder in te grijpen
    • Wie failliet gegaan is, kan ofwel surplacen en wegkwijnen in het verleden, ofwel handelen en opnieuw van nul beginnen. 
Antoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

52 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be