stipuleert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sti·pu·leert

Werkwoord

vervoeging van
stipuleren

stipuleert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stipuleren
    • Jij stipuleert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stipuleren
    • Hij stipuleert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van stipuleren
    • Stipuleert!