stemde gelijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stem·de ge·lijk
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
gelijkstemmen

stemde gelijk

  1. enkelvoud verleden tijd van gelijkstemmen
    • Ik stemde gelijk. 
    • Jij stemde gelijk. 
    • Hij, zij, het stemde gelijk. 


Gangbaarheid