staycation

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stay·ca·ti·on
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Engels [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord staycation staycations
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de staycationm

  1. een vakantie in het eigen land
     Niet dat met het voorzichtige herstel de omzet evenredig aantrok. Kamers worden met prijsacties gevuld; voor een prikkie in een luxe hotel, twee nachten voor de prijs van één, gratis ontbijt. "Amsterdam zónder toeristen is erg leuk om te doen", zegt een stel uit Drenthe dat net heeft ingecheckt voor een staycation in het vijfsterren Conservatoriumhotel naast het Museumplein.[2]
     Vier op de vijf Engelsen hebben deze zomer gekozen voor een staycation - een vakantie in eigen land - in plaats van populaire vakantiebestemmingen zoals Spanje en Frankrijk. Door de deltavariant van het coronavirus, reisrestricties en dure PCR-testen is een overzeese vakantie voor veel Britten dit jaar in het water gevallen.[3]
  2. een vakantie in het eigen huis
Afgeleide begrippen
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. staycation op website: Etymologiebank.nl
  2. Bronlink geraadpleegd op 25 juli 2023 Weblink bron “Bezetting tophotels nog geen 15 procent, zijn er alternatieven?” (Zaterdag 5 september 2020, 16:34), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 25 juli 2023 Weblink bron “Brits binnenlands toerisme leidt tot huizencrisis, hoge prijzen en overlast” (Zaterdag 14 augustus 2021, 21:21), NOS