stamel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sta·mel

Werkwoord

vervoeging van
stamelen

stamel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stamelen
    • Ik stamel. 
  2. gebiedende wijs van stamelen
    • Stamel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stamelen
    • Stamel je?