soldekes

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sol·de·kes
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de soldekesmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord soldeke
     Onze komst was dan wel wat vroeger dan verwacht, tante Kristel en mijn mama hebben het zich niet beklaagd hoor… Ze zijn dan samen maar wat soldekes gaan doen in een leuk kinderwinkeltje.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 9 november 2020 Weblink bron
    Tineke
    “Het is weer bezoekjestijd…” (7 januari 2011) op kemland.be